Gedurende het hele concertseizoen 2022-2023 viert het Antwerp Symphony Orchestra dat er al 125 jaar klassieke muziek weerklinkt in de Koningin Elisabethzaal. Wat begon met dierentuinconcerten op de houten kiosk, groeide uit tot een rijke concertprogrammatie in de ‘gouden’ Koningin Elisabethzaal, met internationaal gerenommeerde orkesten en concerten van het hoogste niveau. Naar aanleiding van dit jubileum reflecteert Leo Van Broeck vanuit zijn persoonlijke beleving over de zaal en de stad errond.
Mijn ouders hadden een kruidenierswinkel in de Lange Beeldekensstraat, midden in de Antwerpse Seefhoek. Daar, in het Stuivenbergziekenhuis, ben ik in 1958 geboren. Mijn grootouders hadden voordien al een winkel in wild en gevogelte in de Carnotstraat, een winkel met een zeer goede reputatie.
Motor van stedelijkheid
Iedereen in Antwerpen en omstreken die tuk was op lekker eten, was er klant. Mijn grootouders leverden aan de grootkeukens van de Congoboten en aan grote hotels zoals de Century. Elk jaar met Kerstmis lagen er honderden met truffels gevulde kalkoenen te wachten op hun klanten. Tijdens het jachtseizoen brachten de Antwerpse jagers op zondagavond hun trofeeën binnen die ze in de Ardennen geschoten hadden: herten, everzwijnen, fazanten, hazen en wilde konijnen. Die werden dan in de werkplaats van de winkel gevild, versneden en geprepareerd voor verkoop. En in de strenge winters, toen de stenen uit de grond vroren – klimaatopwarming was toen nog geen thema – kwamen de hongerige meeuwen uit de haven dieper de stad in op zoek naar eten. Ik herinner me nog goed wat voor een belevenis het voor mij als kind was wanneer we ’s winters een paar keer per week met een zakje slachtafval naar het Astridplein gingen om die meeuwen te voederen. De buurt van het Astridplein en de omliggende straten waren op meer dan één manier een baken in mijn jeugd. We hadden een abonnement op de Zoo, we gingen er naar de bioscoop en naar het frietkot op de Rooseveltplaats, we winkelden op de De Keyserlei, we kochten ons eten in de Criée, en ik ging naar het Antwerps Jeugdtheater in de Majestic in de Carnotstraat. Het stationsplein van Antwerpen is altijd al een unieke motor geweest van stedelijkheid, een kruispunt waar verschillende buurten en activiteiten samenkomen. De Carnotstraat had toen nog een rijk aanbod van winkels waaronder een groot aantal interieurzaken, ze werd wel eens de meubelboulevard van Antwerpen genoemd. De De Keyserlei, de poort naar de diamantwijk, was bezaaid met juweliers en winkels vol dure uurwerken. Het was de representatieve as voor het zakenleven, met het luxueuze Century Hotel als blazoen. In de Arteveldestraat lag – en ligt nog steeds – het Chinatown van Antwerpen. De hele buurt rond het Astridplein vormde ook een cultuurknoop. Er waren voorstellingen in de Koningin Elisabethzaal. De Antwerpse Opera was achter de hoek. Het was een levendige succesvolle uitgaansbuurt met bekende cinema’s waaronder een paar mooie voorbeelden van art-decoarchitectuur en vermaarde restaurants zoals Le Paon Royal naast de Zoo.
Knoop in de stad
Zoals in vele steden was en is deze stationsbuurt een ‘knoop’ in de twee betekenissen van het woord: een knooppunt van verbindingen en dynamieken die de stad energie geven, én een buurt die totaal in de knoop ligt. Er is niet alleen rijkdom, maar ook armoede en arbeid tegen lage lonen. Er is het nachtleven, waar niet alleen nieuwe muziek en dans opbloeit, maar ook groezelige cafés, nachtclubs en goktenten. De Statiestraat is altijd een probleembuurt gebleven, ondanks de vele keren dat men de straten heeft heraangelegd. Op het De Coninckplein werd geregeld gevochten, maar ook Nina Simone ging er wel eens uit. In het naoorlogse café Kiebooms (toen nog café Olympia) met zijn uniek fifties interieur werd jazz gespeeld op hoog niveau.
WOII en wederopbouw
In de oorlog is een stationsbuurt kwetsbaar door haar economisch belang: ze wordt een doelwit voor bombardementen. Antwerpen heeft dat op keiharde wijze ervaren. Mijn grootouders hebben vaak moeten schuilen, mijn vader heeft een bominslag op een huis in de buurt – waar hij op bezoek was – overleefd dankzij de schuilkelder. Mijn tante vertelde gruwelverhalen over verminkte lichamen die uit de puinhopen van de bombardementen werden gehaald. Het hart van Antwerpen heeft toen hard gebloed. De inslag van een V2 bom op cinéma Rex op 16 december 1944 (de eerste dag van het Ardennenoffensief) is daar één van de pijnlijkste voorbeelden van. Er vielen in het totaal 567 doden. De lichamen werden verzameld in de grote zaal van de Antwerpse Zoo, waar familieleden de slachtoffers konden identificeren. Elf gebouwen werden helemaal verwoest. Er was bijna een week nodig om alle lichamen uit het puin te halen. Dit wordt beschouwd als de dodelijkste bominslag van de Tweede Wereldoorlog in België. Na de oorlog leefde de veerkrachtige buurt terug snel op. De wederopbouw van de fifties werd gevolgd door de golden sixties. De winkels floreerden en de buurt draaide op volle toeren. In dat succes lagen echter ook de kiemen van de teloorgang. De middenklasse verdiende goed, maar de stad kreunde onder de economische druk. De economische groei creëerde tekorten op de arbeidsmarkt die werden aangevuld met gastarbeiders. Het succes van de winkels zorgde voor files en congestie.
Stadsvlucht
De industrie in de haven en in de zuidelijke periferie van de stad zorgde niet alleen voor tewerkstelling, maar ook voor zware vervuiling. Er kwam stof en roet in de lucht, en chemicaliën en afval werden geloosd in de rivieren, waar geen levende vis meer in te bespeuren viel. Er is zelfs ooit een beek in brand gevlogen door het teveel aan vluchtige brandbare stoffen. De ‘ongezonde stad’ verloor haar aantrekkingskracht. Mijn grootouders hadden een villa gebouwd in Schilde en kwamen enkel nog naar Antwerpen om hun winkel open te houden. De opkomst van de salariswagens en het ongebreideld toestaan van verkavelingen ‘op den buiten’ vuurde de stadsvlucht nog verder aan. Stadsbuurten liepen leeg. Het eens zo schitterende Century Hotel ging failliet. Shoppingmalls en winkelketens kwamen op ten koste van de middenstand. Na de dood van mijn grootvader werd de winkel definitief gesloten. Het Centraal Station verloederde en de NMBS wilde het afbreken. Vanaf de jaren vijftig werden er plannen getekend voor een vervangende nieuwbouw. De toestand van de publieke ruimte, de straten en pleinen, de publieke infrastructuur: dat zijn steeds goede indicatoren van de leefbaarheid van buurten. En daar zien we dat de ‘knoop’ van het Astridplein altijd een stedenbouwkundig moeilijk probleem is geweest. Het is een kluwen van auto’s en tramlijnen. In de sixties was het een formeel aangelegd plantsoen, dat om onbegrijpelijke redenen ontoegankelijk is gebleven voor het publiek. Geleidelijk aan zien we tekenen van heropleving, maar niet alle stappen zijn even gelukkig. Ook vandaag is het Astridplein nog steeds een rommelige plek met ondermaatse verblijfskwaliteit. Het Plaza Hotel (nu Radisson Blu) is een postmoderne slagroomtaart ontworpen door Michael Graves. Een bewijs dat pseudo-historische architectuur zelden bijdraagt tot de vooruitgang.
Daarentegen is het feit dat het Centraal Station, door een ultieme klassering als monument in 1975, nipt gered werd van de afbraak, een cruciaal scharnierpunt. De daaropvolgende restauratie van de overkapping en het stationsgebouw, vormt samen met de bouw van de nieuwe perrons en de spoortunnel onder de stad, de eerste grote stap om Antwerpen sterker op de kaart te zetten en beter te verbinden met steden als Parijs, Brussel, Rotterdam en Amsterdam. Het is zeker ook een succesvolle aanzet tot het herstel van de hele stationsbuurt. De renovatie van de Koningin Elisabethzaal in 2016 en de heraanleg van het Operaplein – hoewel die wel wat groener had mogen zijn – vormen beloftevolle vervolgstappen. Als de stad de autoluwe gebieden verder blijft uitbreiden, nog meer plaats maakt voor de voetganger en de fietser, en verhardingen meer en meer vervangt door waterdoorlatend groen, dan zal dit de leefbaarheid en het herstel alleen maar ten goede komen.
Is dan de volgende belangrijke stap om de woonbuurten rond het station opnieuw te activeren? Momenteel gaat alle aandacht naar de stadsgordel, naar de ring en zijn overkapping, naar woningen op het Eilandje en in Antwerpen Zuid. Zelfs innovatieve concepten zoals co-housing en wooncoöperaties zijn niet betaalbaar voor de lagere klassen. Wie bekommert zich vandaag om betaalbaar wonen nabij het station, in de kansarme wijken van Antwerpen Noord en Borgerhout? Wie zorgt dat die buurten ook aantrekkelijk worden voor de middenklasse? Het is tijd om daar opnieuw samen stad te maken, met woonbuurten waar iedereen zich thuis voelt. Als we daarin slagen, dan zullen zowel het publiek in de Koningin Elisabethzaal als de voorstellingen die men er opvoert steeds meer divers en boeiend worden. Komaan mensen, er is werk aan de winkel, vooruit met de geit. De koekestad heeft het nodig! JW
Leo Van Broeck is een Vlaams ingenieur-architect. Van 2016 tot 2020 was hij de vierde Vlaams Bouwmeester. Hij is medeoprichter van het architectenbureau Bogdan & Van Broeck. In 2019 sloot hij zich aan bij een expertenpanel van de burgerbeweging Youth for Climate. Hij bekijkt de buurt rond de Koningin Elisabethzaal vanuit stedenbouwkundig standpunt.
Categorieën:Uncategorized